.jpg?tr=w-800,h-456)
Intel heeft een beroep gewonnen tegen de boete van EUR 1,06 miljard die de Europese Commissie in 2009 tegen het bedrijf had opgelegd wegens concurrentieverstorende praktijken. Bij een herziening van het besluit oordeelde het Gerecht van de EU dat de Commissie niet voldoende had bewezen dat door Intel aan klanten verleende kortingen ertoe hebben bijgedragen dat concurrenten van de markt werden uitgesloten.
Hoewel Intel een eerste beroep tegen de boete verloor, slaagde het er in 2017 in om de rechtbank te overtuigen de zaak opnieuw te beoordelen. Het Hof van Justitie van de EU heeft de zaak terugverwezen naar het lagere Gerecht om de argumenten van Intel tegen het besluit van de Europese Commissie opnieuw te onderzoeken.
Het HvJ oordeelde dat het Gerecht, dat het EC-besluit in Intels eerste beroep in 2014 handhaafde, de argumenten van Intel niet grondig genoeg heeft onderzocht. Intel beweerde met name bepaalde fouten door de EC in haar even-efficiënte-concurrenttest, die zij gebruikte om te beoordelen of concurrenten de prijsstelling van Intel konden evenaren.
De Commissie heeft oorspronkelijk vastgesteld dat Intel tussen oktober 2002 en december 2007 misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie op de markt voor x86-processors. Het bedrijf zou computerfabrikanten kortingen geven op voorwaarde dat zij alle of bijna alle CPU's van Intel kochten, waardoor het moeilijk werd voor rivalen om op prijs te concurreren.
Bij een nieuw onderzoek van de zaak constateerde het Gerecht dat de argumenten van de Commissie onvolledig waren en niet voldeden aan de juridische norm die nodig was om aan te tonen dat de kortingen inderdaad de mededinging beperkten of dat Intel het EU-mededingingsrecht had geschonden. De rechtbank weigerde te bepalen welk bedrag van de boete specifiek betrekking had op deze elementen en vernietigde het volledige bedrag. Tegen de beslissing kan een hogere voorziening worden aangevraagd.
