
De nieuwe Telecommunicatiewet (Tw) kan vervelende gevolgen hebben voor de aanleg van netwerken, waarschuwen netwerkeigenaren. NLkabel, KPN en de Groep Graafrechten hebben een brief gestuurd aan de Eerste Kamer, die de Tw op dinsdag 4 oktober behandelt. De Groep Graafrechten is een informeel samenwerkingsverband van 13 telecomaanbieders. Ze willen bereiken dat de Eerste Kamer aan minister Verhagen (EL&I) vraagt om een aangepast wetsvoorstel te maken.
In de nieuwe Tw (art. 5.4, tweede lid) komt te staan dat de gemeente uiterlijk binnen zes maanden beslist op een melding van een grondroerder. Op dit moment geldt echter de ‘redelijke termijn’ uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die is acht weken, al kan de gemeente die termijn ook gemotiveerd verlengen of stilzetten, bijvoorbeeld omdat een aannemer gevraagde informatie niet aanlevert.
De nieuwe regels komen uit Brussel, en zijn eigenlijk gericht op landen die weinig doen aan de uitrol van breedband, stelt een woordvoerder van de Groep Graafrechten. Om de aanleg van netwerken daar te stimuleren worden de soms trage vergunningsprocedures hierdoor verkort tot maximaal zes maanden. Voor Nederland zou dit echter een averechts effect kunnen hebben.
Motivering ELI
Het onderwerp is eerder aan de orde gekomen, blijkt uit de memorie van toelichting (8 november 2010) op de gewijzigde Telecommunicatiewet. EL&I heeft artikel 11 van de Kaderrichtlijn geïmplementeerd. In de eerste versie stond dat de aannemer na zes maanden tot aanleg zou mogen over gaan, als burgemeester en wethouders van de gemeente dan nog geen instemmingsbesluit hadden genomen. Gezien het publieke belang van veiligheid en bereikbaarheid vindt de minister dat geen goed idee.
Volgens de minister wordt in de praktijk een besluit meestal binnen de acht weken genomen. Hij is er niet voor om die termijn van acht weken expliciet op te nemen, zoals een marktpartij gevraagd had. Er zijn situaties denkbaar waarin B&W die termijn niet kunnen halen. In de memorie van toelichting op de wet wordt wel opgenomen dat het om een redelijke termijn moet gaan, en dat die redelijke termijn in elk geval na acht weken is verstreken.