Het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) schakelt het Europees Hof van Justitie in bij lopende procedures over vaste en mobiele telefonie. Het CBb wil via prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie meer duidelijkheid krijgen over de berekening van de tarieven die ACM oplegt voor gespreksafgifte.
De toezichthouder heeft op 5 augustus 2013 het marktbesluit MTA-FTA-4 gepubliceerd. Daarin staat dat de tarieven voor vaste en mobiele gespreksafgifte per 1 september 2013 zouden dalen om dan in beginsel drie jaar gelijk te blijven. KPN, T-Mobile, Tele2, Vodafone, UPC, UPC Business en Ziggo procederen tegen het besluit van ACM. Het CBB heeft die verlaging dezelfde maand in kort geding geschorst, kort voordat ze in zou gaan.
Inzet is wederom de berekening van de tarieven en de te volgen methode. De ACM heeft deze kostenberekening gemaakt op basis van Pure Bulric: de onderliggende kosten van een gesprek worden berekend, zonder een opslag voor de niet-incrementele kosten. De Bulric Plus berekening bevat wel een opslag voor deze andere kosten en een redelijk rendement.
De Europese Commissie stuurt sinds 2009 aan op Pure Bulric, in plaats van Bulric Plus. Het vorige besluit van ACM (7 juli 2010) was ook Pure Bulric, maar het CBb heeft dat besluit vernietigd en zelf een nieuw besluit genomen op basis van Bulric Plus.
In het besluit van 2013 heeft ACM de doelstelling van het ontwikkelen van de interne markt benadrukt. ACM stelt dat Pure Bulric volgt uit de Toegangsrichtlijn en Art. 6a.7 TW als enige juiste methode. De mobiele operators stellen dat de TW juist Bulric Plus zal aanmerken als kostengeoriënteerde en passende verplichting.
Het CBb staat voor de vraag hoe zwaar het advies van de Europese Commissie weegt. Het College wil daarom dat het Europees Hof van Justitie een vergelijking maakt tussen de Telecommunicatiewet en de Toegangsrichtlijn en de Machtigingsrichtlijn.
De behandeling van de bodemprocedure wordt aangehouden tot er duidelijkheid is. Het marktbesluit uit augustus 2013 blijft geschorst.
