
De uitvoering van de richtlijn kostenreductie breedband heeft ruim een jaar vertraging opgelopen omdat verantwoordelijk minister Kamp van Economische Zaken eerst een volledig overzicht wil van alle infrastructuur die gebruikt kan worden voor het goedkoper aanleggen van breedband-internetkabels. Dat stelt de minister in een brief aan de Tweede Kamer. De richtlijn had per 1 januari 2016 geïmplementeerd moeten zijn. Kamp verwacht nu dat het bijbehorende wetsvoorstel in januari 2017 bij de Raad van State wordt ingediend.
Het doel van de richtlijn kostenreductie breedband is om de aanlegkosten van breedbandnetwerken te verlagen, met het oog op de breedbanddoelen van de Europese Commissie voor 2020. Deze doelen zijn dat in 2020 de helft van de EU-huishoudens internet met snelheden van minimaal 100 Mbps gebruikt en 100 procent toegang heeft tot internet van minimaal 30 Mbps. Voor een groot deel heeft Nederland deze doelstelling al gehaald. 97 procent van de burgers en 91 procent van de bedrijven is aangesloten op een breedbandnetwerk.
Om de breedbanddoelen te bereiken maakt de richtlijn het mogelijk dat telecomaanbieders gebruik kunnen maken van de infrastructuur van andere netwerken. Dit betekent dat telecomaanbieders – onder redelijke voorwaarden – toegang krijgen tot de fysieke infrastructuur (zoals buizen, masten, kabelgoten, straatkasten, antenne-opstelpunten) van bijna alle nutsbedrijven die infrastructuur aanbieden (telecom, elektriciteit, gas, verwarming, afval- en rioolwater en beheerders van spoorwegen, wegen, havens en luchthavens). Om dit mogelijk te maken moet door de netwerkbeheerders informatie worden verstrekt op grond waarvan de aanbieder inzicht kan krijgen in de locatie en aard van andere netwerken, om zo te kunnen beoordelen of medegebruik zinvol is.
Oorzaak vertraging
De oorzaak van de vertraging van de implementatie van de richtlijn ligt vooral in het vraagstuk rondom ongebruikte telecominfrastructuur. De huidige wetgeving verplicht aanbieders ertoe dat kabels en voorzieningen (zoals mantelbuizen) die 10 jaar niet worden gebruikt, op verzoek van de grondeigenaar (die moet gedogen dat kabels worden aangelegd op zijn grond) moeten worden opgeruimd. Als de gemeente eigenaar is van de grond heeft zij de mogelijkheid om de aanbieder te verplichten tot betaling van precariobelasting. Het gaat hier om infrastructuur die voor een deel potentieel geschikt is en gebruikt kan worden door de telecomaanbieders voor de aanleg van breedbandnetwerken.
Kamp stelt het belangrijk te vinden om in het wetsvoorstel duidelijk te regelen wat er moet gebeuren met ongebruikte telecominfrastructuur die nog in de ondergrond zit. Daarvoor is het nodig inzicht te krijgen welke telecominfrastructuur die langer dan 10 jaar niet wordt gebruikt, nog geschikt en noodzakelijk is voor de uitrol van breedband. Dit wordt momenteel door een onafhankelijk bureau in kaart gebracht. Bij het onderzoek zijn alle belanghebbende partijen betrokken, waaronder grondeigenaren (zoals gemeenten en Rijkswaterstaat) en telecomaanbieders.
De uitkomsten van het onderzoek zullen volgens Kamp medio december beschikbaar zijn. Aan de hand van de uitkomsten zal Kamp samen met met minister Melanie Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu bekijken hoe men verder gaan met de gedoog- en opruimplicht voor ongebruikte telecomkabels. Kamp verwacht het wetsvoorstel begin 2017 voor advies bij de Raad van State te kunnen indienen.