
Het Agentschap Telecom gaat in de tweede helft van dit jaar werken met de geactualiseerde internationale richtlijnen over het vermogen van antennes. De normen zijn nog hetzelfde, maar de rekeneenheid verandert. Bij metingen in het veld wordt de uitkomst voortaan niet meer uitgedrukt in volt per meter (V/m) maar in watt per vierkante meter (W/m2).
Het ICNIRP (International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection) maakt de wetenschappelijk gefundeerde adviezen over straling en veilige niveaus. Die kennis wordt uitgedrukt in limieten voor alle installaties die elektromagnetische straling produceren, dus ook voor antennes voor telecommunicatie.
ICNIRP heeft 2020 richtlijn
Het ICNIRP heeft zijn richtlijn uit 1998 geactualiseerd in 2020. Daarin worden ook de hoge frequenties genoemd, tussen 30 GHz en 300 GHz, met W/m2 als eenheid. Deze limieten worden ook in Nederland gehanteerd en door het AT gehandhaafd. Aan de grenswaarden zelf is niets veranderd.
De grootste verandering is dat het Agentschap Telecom het elektromagnetische veld per 2021 in een andere eenheid meet: watt per vierkante meter (W/m2) in plaats van volt per meter (V/m). Bij volt per meter meet je de elektrische veldsterkte. De eenheid watt per vierkante meter geeft de vermogensdichtheid (hoeveelheid elektromagnetische energie).
Metingen met andere grootheden
De reden voor de wijziging is dat ICNIRP in 2020 voor het hele frequentiegebied tussen 30 MHz en 300 GHz limieten geeft in W/m2. Voor frequenties tot 2 GHz geeft ICNIRP ook limieten in V/m. Vanaf 2 GHz moet de blootstelling worden gemeten in W/m2, zegt ICNIRP in de toelichting op de limieten. Om de gemeten vermogensdichtheid eenvoudig met de limieten te kunnen vergelijken is ervoor gekozen om alle frequenties te meten in W/m2.
Het AT controleert de limieten in 30-400 MHz voor omroep en alle mobiele vergunningen, van 700 MHz tot en met 3,5 GHz. Het AT doet doorlopend metingen. Die metingen worden voortaan 30 minuten lang gedaan, terwijl dat nu 6 minuten is. Voortaan vermelden de resultaten niet de hoogst gemeten waarden, maar de (lagere) gemiddelde waarde van de metingen.